(Webcolumn 2011/11 )
Heb je toevallig de sbo-publicatie over formele gesprekken in het onderwijs gelezen? Er wordt verband gezocht naar het voeren van formele gesprekken en de huidige onderwijsontwikkelingen. Immers, zo veronderstelden de onderzoekers, er is zoveel aandacht voor professionalisering in het onderwijs. Dat móet haast wel van invloed zijn op het aantal en soort functionerings- en beoordelingsgesprekken dat gevoerd wordt. Dit verband kan in het onderzoek echter niet bewezen worden. Of dat komt door de onderzoeksopzet of doordat er geen verband is, laat ik even in het midden. Er viel me namelijk iets anders op.
Op meerdere plaatsen in het document kun je lezen dat er een interpretatieverschil is tussen schoolleiders en werknemers. Enkele quotes:
“schoolleiders vinden bij alle instrumenten dat deze vaker worden ingezet dan werknemers.”
“schoolleiders vinden veel vaker dan werknemers dat er concrete afspraken over de verschillende onderwerpen zijn gemaakt.”
“opvallend verschil is dat schoolleiders vaker dan werknemers vinden dat werknemers zich niet meer verder willen ontwikkelen, terwijl werknemers vaker vinden dat ze zich niet verder kunnen ontwikkelen.”
En dat zet me aan het denken. Bijvoorbeeld het eerste citaat. Met instrumenten worden formele gesprekken bedoeld, gericht op ontwikkeling of beoordeling van personeel. Denk aan pop-, functionerings- en beoordelingsgesprekken. Die vinden plaats op een bepaald moment. Of niet. Maar wat zegt het als schoolleiders in onderzoek aangeven dat ze wel gebruikt worden en medewerkers zien dat gebruik minder? Ik zie twee mogelijkheden: 1) de schoolleider geeft een sociaal wenselijk antwoord. Hij weet dat zulke gesprekken eigenlijk verwacht worden en zegt dus dat ze gevoerd worden. Niet chique, maar het is een mogelijkheid. 2) schoolleiders vinden wérkelijk dat formele gesprekken gevoerd worden terwijl medewerkers dat niet zo ervaren.
Is er sprake van miscommunicatie? Bij de tweede mogelijkheid ga ik ervan uit dat er in ieder geval gesprekken zijn tussen schoolleiders en medewerkers. Het verschil tussen formeel en informeel is dan de vraag. En als je nu denkt “wat maakt dat nou uit, het gaat toch om het resultaat”, lees dan nog eens het tweede citaat. Natuurlijk kunnen gesprekken tussendoor minstens evenveel waarde hebben als geplande formele gesprekken. Maar de status is anders. Blijkbaar heeft het ook gevolgen voor de afspraken die gemaakt worden?
Als afspraken niet duidelijk zijn, kun je kwaliteit van onderwijs niet garanderen, laat staan verbeteren. Immers, (verbetering van) onderwijskwaliteit is een gezamenlijk proces waarbij je toevalligheden uitsluit. Heldere afspraken zijn daarbij van essentieel belang. Dit betekent niet dat alles zonder speelruimte moet worden dichtgetimmerd. Het betekent wel, dat wát je afspreekt ook nagekomen moet en kán worden. En daarvoor dienen afspraken dus minstens duidelijk te zijn.
Duidelijke afspraken beginnen bij een goed gesprek. Tenminste zo zie ik het. En of dat gesprek nou op het schoolplein of in de directiekamer plaatsvindt, maakt dan niet eens zoveel uit. Als alle gesprekspartners daar maar hetzelfde beeld van hebben en gemaakte afspraken dusdanig worden geëxpliciteerd dat je erop kunt terugvallen. En als je als schoolleider toch in gesprek bent met een medewerker, kun je het meteen hebben over het laatste citaat. Het kan maar duidelijk zijn, niet waar?!
Citeertitel: Kiewiet-Kester, J. (2011). Miscommunicatie?!, webcolumn 2011/11. Internet: www.LERENenORGANISEREN.nl/webcolumn.htm